
Jurisprudentie
BB4304
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701410/1 en 200701503/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701410/1 en 200701503/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Marne (hierna: het college) aan appellanten sub 2 (hierna in enkelvoud: [appellant]) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een windturbine op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200701410/1 en 200701503/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1] wonend te [woonplaatsen],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken in de zaken nos. AWB 05/185 en AWB 05/184 van de rechtbank Groningen van 12 januari 2007 in de gedingen tussen:
appellanten sub 1, onderscheidenlijk appellanten sub 2
en
het college van burgemeester en wethouders van De Marne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Marne (hierna: het college) aan appellanten sub 2 (hierna in enkelvoud: [appellant]) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een windturbine op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 december 2004 heeft het college het daartegen door appellanten sub 1 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 25 juni 2004 herroepen en opnieuw bouwvergunning verleend.
Bij de uitspraak in zaak no. AWB 05/185 van 12 januari 2007, verzonden op 16 januari 2007, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellanten sub 1] tegen het besluit van 14 december 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij de uitspraak in zaak no. AWB 05/184, eveneens van 12 januari 2007, heeft de rechtbank ook het door [appellant sub 2] tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is eveneens op 16 januari 2007 verzonden. De uitspraken zijn aangehecht.
Tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/185 hebben [appellanten sub 1] bij brief van 23 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2007, en [appellant sub 2] bij brief van 27 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is geregistreerd onder no. 200701410/1. [appellant sub 2] heeft het hoger beroep aangevuld bij brief van 27 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/184 heeft [appellant sub 2] bij brief van 26 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is geregistreerd onder no. 200701503/1.
Bij brief van 9 mei 2007 hebben [appellanten sub 1] gereageerd op de hoger beroepen van [appellant sub 2] in de zaken nos. 200701410/1 en 200701503/1.
Bij brief van 11 mei 2007 heeft het college in beide zaken van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 20 augustus 2007, waar [4 van appellanten sub 1] in persoon en bijgestaan door J.D. Imelman, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. ing. A.E. Noordhuis, en het college, vertegenwoordigd door W.K. de Wind, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een windturbine op het perceel met een ashoogte van 40 m en rotorbladen met een diameter van 62 m.
In zaak no. 200701503/1
2.2. Het hoger beroep van [appellant sub 2] in zaak no. 200701503/1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaar van [appellanten sub 1] terecht ontvankelijk heeft verklaard. Volgens [appellant sub 2] heeft de rechtbank miskend dat de hoogte en de plaats van de winturbine reeds in het bestemmingsplan zijn bepaald, zodat de mogelijkheid van de bouw van de windturbine in het gezichtsveld van de bezwaarmakers reeds is gegeven en daartegen thans geen bezwaar meer kan worden gemaakt. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de afstand tussen de woningen van de bezwaarmakers en de windturbine zodanig is dat hun belangen niet rechtstreeks worden geraakt vanwege het zicht dat zij daarop hebben. De door hen gestelde geluidhinder en slagschaduw, zijn argumenten die in een procedure in het kader van de toepassing van de Wet milieubeheer dienen te worden aangevoerd, aldus [appellant sub 2].
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vraag of het belang van [appellanten sub 1] rechtstreeks is betrokken bij het besluit van 25 juni 2004, moet worden bepaald aan de hand van het zicht dat zij hebben op de windturbine en op de ruimtelijke uitstraling die de windturbine heeft op het plaatselijke landschap. De omstandigheid dat het bestemmingsplan de oprichting van een windturbine binnen de daarbij gestelde grenzen toelaat, neemt niet weg dat hun belang door verwezenlijking van het onderhavige bouwplan rechtstreeks kan worden geraakt. De omstandigheid dat, naar [appellant sub 2] stelt, bepaalde bezwaren in een andere procedure aan de orde kunnen worden gesteld, is niet van betekenis om te bepalen of het belang van [appellanten sub 1] rechtstreeks door het besluit van 25 juni 2004 wordt geraakt.
2.2.3. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat het college terecht [appellanten sub 1] als belanghebbenden bij het besluit van 25 juni 2004 tot verlening van bouwvergunning van de windturbine heeft aangemerkt. De woningen van [appellanten sub 1] liggen op afstanden tussen de 600 tot 1200 m van de geprojecteerde windturbine. [appellanten sub 1] hebben allen zicht op het bouwplan. Voorts is de ruimtelijke uitstraling van de mast inclusief de rotorbladen, door de hoogte daarvan en de plaatsing in het vlakke en open landschap, dusdanig dat niet kan worden geoordeeld dat het belang van [appellanten sub 1], ondanks de betrekkelijk grote afstand van hun woningen tot de windturbine, niet rechtstreeks bij het besluit van 25 juni 2004 is betrokken.
2.3. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bezwaar van [appellanten sub 1] tegen het besluit van 25 juni 2004 tot verlening van de bouwvergunning mede kan worden geacht te zijn gericht tegen de op dezelfde datum van rechtswege verleende bouwvergunning.
2.3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat na totstandkoming van een bouwvergunning van rechtswege, het college niet meer bevoegd is uit eigen beweging een reële beslissing op de bouwaanvraag te nemen.
Op 25 juni 2004 is van rechtswege bouwvergunning verleend. Belanghebbenden hebben slechts door publicatie en ter inzage legging van de reële bouwvergunning kennis kunnen nemen van het feit dat bouwvergunning is verleend. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 1999 in de zaak nr. H01.99.0376, (AB 2000, 16), overwogen dat het bezwaarschrift van [appellanten sub 1] tegen het besluit van 25 juni 2004 mede kan worden geacht te zijn gericht tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning.
2.4. Het hoger beroep van [appellant sub 2] in de zaak 200701503/1 is ongegrond. De aangevallen uitspraak in de zaak no. AWB 05/184 dient te worden bevestigd.
In zaak no.200701410/1
2.5. [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Bij de uitleg van de relevante bestemmingsplanvoorschriften is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de ontstaansgeschiedenis van die voorschriften, aldus [appellanten sub 1]. Volgens hen heeft het college van gedeputeerde staten bij het besluit tot goedkeuring van de herziening van het bestemmingsplan geen rekening gehouden met de mogelijkheid van een bouwaanvraag voor een windturbine met rotorbladen met een diameter van 62 m.
2.5.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Leens Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) is het perceel bestemd voor "Agrarische doeleinden".
Op de kaart, behorend bij de "gedeeltelijke herziening ten behoeve van windturbines van het bestemmingsplan Leens Buitengebied" (hierna: de herziening), is op het perceel een "windturbine" weergegeven.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor aan de grond gebonden veehouderijbedrijven, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven en kwekerijen met bijbehorende gebouwen en andere bouwwerken. In deze bestemming zijn tevens begrepen andere bouwwerken ten behoeve van geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer, de waterbeheersing, nutsvoorzieningen en transport- en energieleidingen.
Ingevolge artikel 4, derde lid, onderdeel b, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften - voor zover thans van belang - mag de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijven ten hoogste 15 m bedragen.
Ingevolge artikel 4, derde lid onderdeel b, onder 4, behorend bij het plan ingevolge de herziening, geldt, in afwijking van het gestelde onder 1, voor de gronden op de bijlagekaart aangegeven met "windturbine" dat de ashoogte ten behoeve van een windturbine ten hoogste 40 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 2, onderdeel b, van de planvoorschriften - voor zover thans van belang - worden bij de bepaling van de bouwhoogte van windmolens, de rotorbladen buiten beschouwing gelaten.
2.5.2. Uit artikel 4, derde lid onderdeel b, onder 4, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, volgt dat bij de bepaling van de bouwhoogte van een windturbine de rotorbladen niet worden betrokken. Deze voorschriften zijn duidelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar. De rechtbank is terecht op deze grond tot het oordeel gekomen dat de windturbine voldoet aan de bij het bestemmingsplan voorgeschreven hoogtemaat. De omstandigheid dat - naar [appellanten sub 1] stellen - het college van gedeputeerde staten bij de goedkeuring van de herziening van het bestemmingsplan zou zijn uitgegaan van een eerdere bouwaanvraag voor een windturbine met geringere rotorbladen dan de onderhavige aanvraag kan, wat daar van zij, niet aan de tekst van voormelde planvoorschriften afdoen.
2.6. [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bouwvergunning in strijd is met artikel 2.5.2 van de bouwverordening van de gemeente De Marne (hierna: de bouwverordening) omdat reeds bouwvergunning voor een windturbine op het perceel was verleend en ingevolge het bestemmingsplan slechts één windturbine mag worden opgericht.
2.6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat van strijdigheid met artikel 2.5.2 van de bouwverordening geen sprake is. In het betoog van [appellanten sub 1] ziet de Afdeling echter aanleiding voor de volgende overwegingen. Niet in geschil is dat bij de herziening van het bestemmingsplan de bouw van slechts één windturbine op het perceel is toegestaan. Bij besluit van 3 maart 1998 is bouwvergunning verleend voor een windturbine op een andere plaats op het perceel dan waarop het huidige bouwplan ziet. Deze bouwvergunning is niet ingetrokken. De verlening - bij het besluit van 25 juni 2004 - van de tweede bouwvergunning maakt het dus mogelijk dat in strijd met het bestemmingsplan twee windturbines op het perceel worden opgericht. De mededeling van [appellant sub 2] dat slechts van één van de twee bouwvergunningen gebruik zal worden gemaakt, noch de mededeling van het college dat de eerste bouwvergunning zal worden ingetrokken nadat de tweede bouwvergunning rechtens onaantastbaar is geworden, kunnen hier aan afdoen. Door aan de tweede bouwvergunning niet de voorwaarde te verbinden dat daarvan geen gebruik mag worden gemaakt zolang de eerste bouwvergunning niet is ingetrokken, heeft het college niet zekergesteld dat door verlening van de tweede bouwvergunning geen strijd met het bestemmingsplan ontstaat. Het door het college bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde standpunt dat dit wel het geval zou zijn, berust derhalve niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.7. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het door [appellanten sub 1] ingediende tegenadvies van 8 maart 2005, uitgebracht door de "Hus en Hiem welstandsadvisering en monumentenzorg" (hierna: het tegenadvies), als tijdig ingediend heeft aanvaard.
2.7.1. Dit betoog faalt. [appellanten sub 1] hebben hun in bezwaar aangevoerde klacht dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand in beroep nader onderbouwd met een tegenadvies. Zij mochten dit doen, nu geen rechtsregel er aan in de weg staat dat een grond die uitdrukkelijk in bezwaar is aangevoerd in beroep wordt gestaafd met een onderzoeksrapport. Dat het college bij het nemen van de beslissing op bezwaar geen rekening heeft kunnen houden met het tegenadvies, betekent dan ook niet dat de rechtbank laatstgenoemd advies niet bij toetsing van die beslissing heeft kunnen betrekken. Daarbij komt dat het college eerst bij de beslissing op bezwaar een eerder - niet gemotiveerd - welstandsadvies met een inhoudelijk advies heeft aangevuld.
2.8. [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het tegenadvies de bouwmogelijkheden belemmert die het bestemmingsplan biedt en dit advies derhalve niet kan leiden tot een weigering van de bouwvergunning omdat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Volgens [appellanten sub 1] heeft de rechtbank miskend dat met dit advies voldoende is aangetoond dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.8.1. De bezwaren in het tegenadvies hebben betrekking op de ligging van de windturbine direct naast en halverwege de toegangsweg tot de boerderij van [appellant sub 2], gezien vanaf de Roodehaansterweg ter hoogte van de kruising met die toegangsweg tot de boerderij, en de verhouding tussen de wieklengte en de masthoogte. Nu het bestemmingsplan, behalve de ashoogte, geen voorschriften geeft betreffende de maatvoering van de windturbine en evenmin bepaalt dat een windturbine maar op één plaats binnen het bouwvlak mag worden opgericht, staan deze bezwaren niet in de weg aan de mogelijkheid tot de oprichting van een windmolen, met een ashoogte van 40 m, op een andere plaats binnen het bouwvlak op het perceel en/of met een geringere diameter van de rotorbladen. Een beslissing in lijn met het tegenadvies zou dan ook niet leiden tot een doorkruising van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De rechtbank heeft evenmin onderkend dat het college het standpunt dat de windturbine voldoet aan redelijke eisen van welstand niet heeft mogen baseren op het welstandsadvies. Het tegenadvies geeft immers gemotiveerd aan op welke - hiervoor vermelde - punten het welstandsadvies volgens de opstellers van het tegenadvies tekortschiet en levert daarom twijfel op over de deugdelijkheid van het welstandsadvies. Het vorenstaande dient tot de conclusie te leiden dat de beslissing op bezwaar ook hierom onvoldoende is gemotiveerd.
2.9. Het hoger beroep van [appellant sub 2] in zaak no. 200701410/1 is ongegrond.
Het hoger beroep van [appellanten sub 1] is gegrond. De aangevallen uitspraak in zaak no. AWB 05/185 dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 14 december 2004 van het college gegrond verklaren. De beslissing op bezwaar van 14 december 2004 dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 januari 2007 in zaak no. AWB 05/184;
II. verklaart het hoger beroep van appellanten sub 2 tegen de uitspraak van die rechtbank van 12 januari 2007 in zaak no. AWB 05/185 ongegrond en het daartegen door appellanten sub 1 ingestelde hoger beroep gegrond;
III. vernietigt de uitspraak in zaak no. AWB 05/185;
IV. verklaart het bij de rechtbank in die zaak door appellanten sub 1 ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Marne van 14 december 2004, kenmerk 2004003147;
VI. gelast dat de gemeente De Marne aan appellanten sub 1 het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007
313-544.